vvm-logo-nieuw-150x150-medium.jpg

Landschap

Tijdschrift voor landschapsonderzoek

2023-4 Boek

Twee vakperspectieven op Nederlandse Landschappen

Nederland staat voor grote transities met enorme effecten op het landschap. De vorige regering heeft als principe voor de ruimtelijke ordening en inrichting gekozen dat bodem en water sturend moeten zijn. Aandacht voor het landschap is derhalve urgent. Daarvoor is kennis van het landschap en landschapssysteem onmisbaar. Om de beschikbare kennis door te geven zijn recent twee overzichtswerken verschenen, bedoeld voor studenten en professionals.

The ultimate guide?

Alexandra Tiŝma & Han Lorzing, 2023. Dutch Landscape. The Ultimate Guide for Study, Professional and Personal Use. Na010 Publishers. 336 pp, ISBN 978-94- 6028-789-7, € 34,95

   

Het boek van Tiŝma en Lorzing is verschenen naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van de NVTL in 2022. Dit Engelstalige boek is geschreven vanuit het perspectief van tuin- en landschapsarchitecten. De ambitie is hoog: ‘the ultimate guide’ luidt de ondertitel.

Met veel prachtige (lucht)foto’s van landschappen, parken, groene publieke ruimtes en tuinen is het een fraaie kennismaking met het Nederlandse landschap en met de vormgeving ervan. Er komt veel aan de orde. Dat is niet vreemd gezien het intensieve, veelvormige gebruik van het landschap en de vele veranderingen die het landschap heeft ondergaan. Achtereenvolgens komen aan de orde: de lagen in het landschap, zeven verschillende typen landschap, moderne ontwikkelingen zoals ruilverkavelingen, de nieuwe polders, natuurbescherming, landschapsbescherming en ruimtelijke planning. In het tweede deel volgen het stedelijke landschap, historische en moderne parkarchitectuur en publieke stedelijke ruimten. Tenslotte geven de auteurs suggesties voor bezoek aan interessante plaatsen.

Het boek schetst de ontwikkeling van het Nederlandse landschap en geeft een state-of-the-art van de tuin- en landschapsarchitectuur. De komende grote transities en de mogelijke gevolgen daarvan voor het landschap komen nauwelijks aan de orde, terwijl de auteurs verwachten dat het landschap er in 2050 heel anders zal uitzien. Diverse landschapsarchitecten hebben zich daar wel intensief mee beziggehouden. Werken aan het Nederlandse landschap betekent dat je moet begrijpen hoe het systeem werkt. Daarvoor is (landschaps) ecologische kennis nodig en die komt in dit boek beperkt terug. Zo worden de flora en fauna op een pagina behandeld, aan bossen en bomen worden 3,5 pagina’s en een bijlage gewijd. Voor vormgevers zijn bomen belangrijk, maar voor de lange termijn zijn ook habitattypen, soorten en hun populatiedynamiek relevant. Natuurontwikkeling krijgt veel meer aandacht dan natuurbescherming. De geschiedenis van de landschapsvormgeving en natuurbescherming is echter ook een geschiedenis van ideeën en strijd, die iets zegt over machtsverhoudingen in het landschap. Wie vorm wil geven aan dat landschap moet die geschiedenis kennen. Er is weinig aandacht voor het landschap als strijdtoneel. In de bibliografie ontbreken belangrijke boeken hierover.

Bodem en water worden sturend voor de ruimtelijke inrichting. Daarvoor is een nauwkeurige bodemtypologie belangrijk, waarmee gebiedsgewijs gewerkt kan worden. De indeling in zeven hoofdtypen is echter nogal grof. Flora en fauna worden zeer summier beschreven. Natura 2000 wordt daarbij niet eens genoemd, wel exoten, weidevogels en de das. Allemaal bovengronds. Wil bodem sturend worden, dan gaat het ook om het bodemleven.

De auteurs worstelen met de begrippen natuur en landschap. Natuurgebieden zouden zeldzaam zijn, maar ze verwijzen wel naar het Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Ook buiten natuurgebieden, zelfs in de steden, komt veel waardevolle natuur voor. Landschap is overal, maar in de stad als landschap gaat het hen alleen om de groenblauwe ruimte.

Hoewel de auteurs erkennen dat de landbouw de meest zichtbare activiteit is in het grootste deel van het Nederlandse landschap, behandelen ze vooral het uiterlijk ervan, zoals ruilverkaveling en landinrichting, schaalvergroting (en verkleining) en de nieuwe polders. Minder zichtbare effecten, zoals milieuvervuiling, komen beperkt aan de orde, overbemesting wordt genoemd maar niet bestrijdingsmiddelen, terwijl die toch grote invloed hebben op natuurkwaliteit, landschap en samenleving. De factor die dit vorm geeft, de landbouw als productief en economisch systeem, wordt nauwelijks beschreven. Alsof het alleen gaat om de ruimtelijke vorm, niet om de krachtsverhoudingen die die vorm bepalen.

Het NNN zien de auteurs als het resultaat van de toepassing van ecologische principes door planners. Het was echter ook een politieke afbakening: het NNN is voor de natuur, de rest van het landelijk gebied is voor de landbouw. Dat zegt iets over machtsverhoudingen en over de onderwaardering van natuur buiten natuurgebieden. Volgens de auteurs had de ruimtelijke planning een belangrijke impact op het landschap. Dit geldt vooral voor ruimtelijk sectorbeleid: water, infrastructuur, woningbouw, landbouw (i.c. ruilverkaveling). Het landschap speelde daarmee vooral een indirecte rol in de ruimtelijke planning. De effectiviteit van direct landschapsbeleid was echter beperkt.

Het boek eindigt met suggesties om de meest interessante plaatsen te bezoeken die landschapsplanning en parkontwerp markeren. Met slechts een suggestie voor de provincie Groningen en geen voor Friesland en Drenthe komt het noorden er bekaaid van af.

Het boek bevat terecht vele kaarten, maar de legenda is soms slecht leesbaar. Bronnen ontbreken. Ze staan wel in het colofon, maar dat is zoeken als je het origineel wilt raadplegen.

Laag voor laag

Derk Jan Stobbelaar, Hedwig van Loon & Jos Wintermans (red), 2022. Landschapsecologie. Laag voor laag leren combineren. Wageningen Academic Publishers. 338 pp, ISBN 978-90-8686-374-7, prijs € 59,95

Het boek van Stobbelaar et al. heeft als ondertitel Laag voor laag leren combineren. Dit is een programmatische ondertitel die goed aangeeft wat volgens dit boek de kern is van de landschapsecologie, namelijk de samenhang tussen verschillende lagen in het landschap. Het rijk geïllustreerde boek beperkt zich tot Nederland.

Het boek is strak opgebouwd aan de hand van het rangordemodel. Dit model gaat uit van verschillende lagen in het landschap. Onderaan staan de abiotische lagen: klimaat, topografie, hydrologie, bodem (moedermateriaal en wortelzone). Daarboven bevinden zich de biotische lagen: bodemleven, vegetatie, herbivoren en predatoren. De rol van mens en maatschappij is niet als aparte laag in het model opgenomen. Mens en maatschappij kunnen dit systeem op alle lagen beïnvloeden. In het model wordt ervan uitgegaan dat de onderliggende lagen meer invloed hebben op de lagen erboven dan andersom, wat aansluit bij het beleidsprincipe ‘bodem en water sturend’. Het Rangordemodel geeft een handvat voor een landschapsecologische systeemanalyse. Hierin worden idealiter alle lagen onderzocht, inclusief de relaties ertussen. De integratie van al deze informatie is deels intuïtief, men moet al werkende weg zoeken naar de meest bepalende processen. Op grond van deze systeemanalyse kunnen maatregelen (‘de knoppen om aan te draaien’) worden gekozen. Dan moet men echter wel eerst bepalen wat men met een gebied wil. Dit wordt weergegeven in een streefbeeld, dat op zijn beurt kan worden gebaseerd op referentiebeelden, beleidsdoelen en wensen van mensen uit het gebied. Tot zover de ideale aanpak, die volgens de auteurs ook nadelen heeft: kost veel tijd, is afhankelijk van beschikbare informatie en moet rekening houden met nieuwe ontwikkelingen. Vervolgens gaat het boek in op de verschillende lagen. Elke laag besluit met een gebiedsvoorbeeld. Klimaat en de topografische laag worden hierbij overgeslagen.

De invloed van de mens wordt besproken aan de hand van drie processen: vermesting, verzuring en klimaatverandering. Daarnaast wordt ingegaan op de mens als landschapsvormer getypeerd als langetermijnproces. Het boek eindigt met een hoofdstuk over natuurbeheer. Het rangordemodel kan worden gebruik om de visie op het beheer te vertalen in maatregelen. Per laag worden mogelijke maatregelen besproken, variërend van herstel van wind- en waterdynamiek tot herintroductie van soorten.

Het boek geeft een helder overzicht van de verschillende lagen die een rol spelen in een landschapsecologische systeemanalyse. In die zin kan het een goede rol spelen in het onderwijs, zeker voor professionals die deze kennis nodig hebben zonder specialist in een bepaalde laag te worden.

Het is goed dat bij elke laag een bepaald gebied als voorbeeld wordt gebruikt.

De bespreking van de lagen heeft, zoals een van de auteurs zelf schrijft, vooral het karakter van aanstippen van alle aspecten. Het betekent ook dat de meeste hoofdstukken niet met een synthetiserende paragraaf besluiten. Bijvoorbeeld over de meest dominante processen of factoren.

Dan de rol van mens en maatschappij. Volgens het rangorde model kan de menselijke invloed in elke laag plaatsvinden. Maar dit beperkt zich tot de mens als landschapsvormer en de milieudruk. Er is geen aandacht voor de betekenis van het landschap voor welvaart, gezondheid of identiteit.

De ondertitel ‘leren combineren’, wat voor professionals relevant is, komt wat minder uit de verf. Terecht wordt aangegeven dat combineren een zaak van intuïtie is, maar wat betekent dat? Hoe kom je tot een beoordeling waarin meerdere lagen zijn betrokken. Hoe kom je tot een visie? Voorbeelden hiervan hadden kunnen bijdragen. Dit geldt ook voor het afsluitende hoofdstuk over natuurbeheer, waarin het kiezen van streefbeelden kort wordt behandeld, terwijl veel maatschappelijke discussies over natuurbeheer juist daarop betrekking hebben. De bespreking van maatregelen geeft een goed overzicht, maar wat meer informatie over effectiviteit in de praktijk had niet misstaan.

Samenvattend

Beide boeken vullen elkaar aan, maar hebben weinig oog voor elkaars perspectief. Terwijl Stobbelaar et al. het landschap als ecologisch systeem helpen begrijpen, ontbreekt in hun boek de rol van landschaps- en tuinarchitecten.

Omgekeerd laten Tiŝma en Lorzing zien hoe landschaps- en tuinarchitecten het landschap leefbaar en betekenisvol kunnen maken voor mens en natuur, maar bieden ze zeer beperkte landschapsecologische kennis, die daarvoor nodig is. Intensieve combinatie van kennis, begrip en creativiteit zijn nodig voor een leefbaar landschap. Het blijft jammer dat in beide boeken de relatie tussen vakperspectief en algemene maatschappelijke discussie onderbelicht blijft. Want landschap is meer dan natuurbeheer en vormgeving.

JOS DEKKER & WIM DE HAAS