Vijftig jaar WLO: een terugblik in weemoed

Met weemoed denk ik aan de hoogtepunten uit de beginjaren van de WLO. De Keijenbergconferentie, de werkgroepen Theorie, Operationalisering en Toepassing en Ecohydrologie. Er waren excursies waar we elkaar konden ontmoeten en in het veld ‘tot op het draadje’ konden gaan. Onze ambitie was de hele wereld zien en snappen. Vijftig jaar na oprichting gaat de WLO nu op in de VVM. Een periode is voorbij. Tijd voor een terugblik: hoe hebben we het gedaan?

De WLO werd opgericht in 1972. Het was de tijd waarin de relatietheorie van Van Leeuwen hoogtij vierde. De relatie tussen patroon en proces in een ecosysteem is gestoeld op wetten uit de thermodynamica, werd ons geleerd. Deze ideeën leidden tot een praktische indeling van landschappen in natuurlijk, half-natuurlijk en cultuurlijk en vormden het denken over natuurbeheer en –behoud, met als gevolg een zeer directieve, bijna moralistische opvatting over menselijke invloed op de natuur. Sindsdien hebben we ons verder ontwikkeld. We zijn anders gaan denken over kernbegrippen in het vak. Het boek Landschapstaal van de Werkgroep Theorie (1982) werd ‘ingehaald’ door het Lexicon van de Tuin- en landschapsarchitectuur (Vroom, 2005). Het vak werd subtieler en Nieuws genuanceerder, minder moralistisch. Wetenschap en waardeoordeel kwamen verder uit elkaar te liggen. Een andere belangrijke ontwikkeling in de landschapsecologie was de overgang van gebiedsbeheer naar systeembeheer, zoals in de Ecologische hoofdstructuur en Plan Ooievaar.

De WLO was in 1978 medeoprichter van the International Association of Landscape Ecology (IALE) en vormde daarvan het eerste bestuur. In de periode 1980-1995 organiseerden we toonaangevende studiedagen en congressen, bijvoorbeeld over milieukartering. LANDSCHAP heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een uitstekend tijdschrift en onder de vlag van de Academie voor Landschap hebben we vele studie- en uitwisselingsbijeenkomsten georganiseerd. In 2016 organiseerden we het succesvolle symposium ‘Het betwiste land’. Maar de laatste jaren inspireren we elkaar minder, lijkt het. Wij hebben niet meegedaan met internationale ontwikkelingen, zoals de Alternet summer school (Peyresc) en organiseren steeds minder bijeenkomsten voor een groter publiek. Vooral op jongeren zijn we onze aantrekkingskracht verloren. Ik denk dat we halverwege de jaren ’90 geleidelijk de verbinding zijn kwijtgeraakt, vanaf het moment dat we ons terugtrokken uit IALE (want dat was te duur). IALE is nu een succesvolle wereldwijde vereniging. Veel Europese landen hebben bloeiende IALE-chapters, met aansprekend onderzoek en dito opleidingen.

De toekomst van het vakgebied landschap ligt nu bij de VVM. Aan relevante thema’s ontbreekt het niet, denk aan klimaatadaptatie, stikstof, biodiversiteit, duurzaam bouwen en de energietransitie; grote thema’s die allemaal hun weerslag hebben op het landschap. Toch eindig ik met een zorg. Waarom wordt het vakgebied landschapsecologie niet meer onderwezen op de universiteiten? Waarom is IALE overal een succes, behalve in Nederland? Dat vraagt om verdere reflectie.

SANDER VAN OPSTAL

(MET DANK AAN AAT BARENDREGT EN ROB JONGMAN)

Voor een PDF van dit artikel klik hier.